Het antropomorfisme in de foto’s raakt aan het werk van Helena van der Kraan, ook te zien in het Fotomuseum. Bij van der Kraan worden menselijke emoties geprojecteerd in teddyberen, bij Wegman in zijn honden. Wegman is daar altijd wat dubbel in geweest: “Ik heb een afkeer gehad van antropomorfisme en jarenlang heb ik me bewust ingespannen om het te vermijden, maar het is niettemin ingebed in veel van het werk. Een hond hoeft niet verkleed te zijn om menselijke eigenschappen te hebben.”1 “De honden kunnen grappig zijn natuurlijk maar ze zijn ook mooi en mysterieus”, zegt hij, “zelfs als ik ze zo groot maak als mensen.”
Van tijd tot tijd zijn er verwijten van dierenmishandeling. In de jaren tachtig werd hij wel eens aangevallen door feministen vanwege zijn reeks vrouwenportretten. Wegman: “Dat verbaasde me omdat ik ook mannelijke personages heb gemaakt, Mensen die naar mijn werk kijken, weten dat ik de honden geen kwaad doe. Ze vinden het echt leuk om te doen.” Dergelijke verwijten zijn wat verstomd. De speelse en liefdevolle samenwerking die Wegman aangaat met zijn honden heeft daar waarschijnlijk mee te maken. De Weimaraner spelen als subjecten een rol in Wegman’s wereld. Wegman over die relatie: “Ik heb mijn hele leven naar ze gekeken, voor ze gezorgd en geprobeerd uit te zoeken wat voor ze werkt. De reden dat ik goede portretten van hen kan maken is dat ik goed voor ze kan zorgen, en ik respecteer wat ze willen. Ik probeer altijd te zoeken wat hen individueel gelukkig maakt.”
Het werk van Wegman laat interessante vraagstukken zien in deze posthumanistische tijden waarin de scheidslijnen tussen mensen, dieren en dingen aan het verschuiven zijn. ‘Being human’ verwijst naar naar de hond die even in de huid van de mens lijkt te kruipen en ons mens-zijn verscherpt teruggeeft. Ondertussen gebeurt er ook ergens iets met het hond-zijn. Waar begint de mens of het dier? Of beter gezegd, het niet-menselijke dier? Of is de kern van het werk juist gelegen in die onlosmakelijke verstrengeling tussen verschillende dieren?